
Wij zeggen 'U' maar dat is niet altijd Sie in het Duits.
Wanneer zeggen wij Sie en wanneer is het Ihnen?
Bijvoorbeeld:
Guten Tag, mein Name ist Schiller. Wie heißen Sie?
Goedemiddag, mijn naam is Schiller. Hoe heet U?
Ich heiße Zimmermann. Guten Tag Frau Schiller.
Ik heet Zimmermann. Goedemiddag mevrouw Schiller.
Guten Tag Frau Zimmermann. Wie geht es Ihnen?
Goedemiddag mevrouw Zimmermann. Hoe gaat het met U?
Danke der Nachfrage. Mir geht es gut. Und Ihnen?
Bedankt. Met mij gaat het goed. En met U?